Hoogbegaafd en niet geslaagd: hoe om te gaan met onderpresteerders in het reguliere onderwijs?
Het einde van het schooljaar nadert en de resultaten zijn bekend. Zoals gebruikelijk melden verschillende leerlingen zich met B- of C-attesten. Wat is er aan de hand? Hoe kunnen hoogbegaafde onderpresteerders hun plek vinden binnen ons reguliere onderwijs?
Het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen is een van de meest complexe vraagstukken in het onderwijs. Als leraar wil je dat elke leerling slaagt, maar om dit te realiseren moet je weten hoe je het potentieel van de leerlingen optimaal kunt benutten. Wanneer een leerling presteert binnen de verwachte mogelijkheden, lijkt er geen probleem te zijn. Maar wat als een leerling over meer potentieel beschikt dan hij of zij laat zien?
Verschillende onderzoeken wijzen uit dat overzitten niet motiverend werkt voor leerlingen en weinig effect heeft. Het verontrustende en kostbare gevolg van dubbelen is het verhoogde risico op schooluitval. Hoewel het doel van overzitten is om leerlingen een extra kans op succes te geven, heeft het in feite het tegenovergestelde effect. Het overdoen van een jaar verdubbelt de kans dat een leerling de school niet zal afronden en blijkt zelfs de op een na belangrijkste voorspeller van voortijdig schoolverlaten te zijn (Foster, 1993).
Onderpresteren heeft niet alleen betrekking op de leerling zelf. Het is een complex proces waarbij meerdere factoren een rol spelen. Onderpresteren heeft altijd te maken met gedrag en is, in tegenstelling tot aanleg, veranderbaar. Met de juiste aanpak kan verandering plaatsvinden.
Maar wat is onderpresteren precies?
Onderpresteren verwijst naar het verschil tussen de schoolprestaties van een leerling en diens werkelijke potentieel (Rimm, 1997). Enkele algemene kenmerken van hoogbegaafde onderpresteerders zijn onder andere:
- een hoge IQ-score;
- gebrek aan inzet;
- onvoldoende vaardigheden op minstens één gebied;
- regelmatig onafgewerkte taken;
- gebrek aan focus op de huidige taak;
- negatief zelfbeeld;
- slechte werk- en studiegewoonten;
- intense interesse in één specifiek gebied;
- schijnbaar onvermogen om zich te concentreren;
- geen reactie op gebruikelijke motivatietechnieken.
bron: Reis & McCoach, 2000
Er is een groep leerlingen die vaak over het hoofd wordt gezien als het gaat om hun prestaties op school: de visueel-ruimtelijk begaafde leerlingen. Deze leerlingen hebben geweldige ruimtelijke vaardigheden, wat betekent dat ze goed zijn in het begrijpen en manipuleren van visuele objecten en complexe patronen. In tegenstelling tot leerlingen die goed zijn in taal, drukken deze leerlingen zich liever uit met beelden en lossen ze problemen op door te kijken naar visuele aspecten. Hersenonderzoek heeft aangetoond dat taalvaardigheden en ruimtelijke vaardigheden verschillende delen van ons werkgeheugen gebruiken.
Interessant genoeg wijst onderzoek uit dat ruimtelijke vaardigheden mogelijk sterker verbonden zijn met intelligentie dan taalvaardigheden. Helaas krijgen hoogbegaafde leerlingen met zwakke taalvaardigheden vaak niet de juiste ondersteuning op school. Leraren richten zich vaak op het verbeteren van de taalvaardigheden, terwijl deze leerlingen juist uitdagend onderwijs nodig hebben om gemotiveerd te blijven. Het onderzoek laat ook zien dat deze groep leerlingen vaak andere interesses heeft dan wat traditioneel op school wordt onderwezen en daarom krijgen ze meestal minder gepaste begeleiding.
Ruimtelijke vaardigheden worden sterk geassocieerd met beelddenken, maar het is belangrijk om te weten dat dit geen aparte vaardigheid is. Het draait allemaal om de samenwerking tussen verschillende delen van onze hersenen, voornamelijk in de rechterhersenhelft. Enkele mogelijke kenmerken van visueel-ruimtelijk begaafde leerlingen zijn onder andere: het vermogen om met visuele beelden te werken, moeite hebben met het begrijpen van gesproken taal, een levendige fantasie hebben, het lastig vinden om verhalen op papier te zetten, veel dagdromen, zwakke sociale vaardigheden hebben, een buitengewoon goed geheugen hebben voor details, creatief talent hebben, vaak in metaforen spreken, goed zijn in het begrijpen van complexe onderwerpen, het begrijpen van relaties tussen verschillende dingen, goed zijn in wiskundeconcepten maar moeite hebben met rekenen (bron: Mann, 2005).
Uit een langdurig onderzoek is gebleken dat leerlingen met uitzonderlijke ruimtelijke vaardigheden zelden worden erkend als hoogbegaafd. Hoewel ze uitblinken in tests die hun ruimtelijk-visuele vaardigheden meten, behalen ze niet de vereiste minimumscores op verbale of wiskundige tests om in aanmerking te komen voor speciale programma’s. Meestal worden alleen de leerlingen geselecteerd die in de top 3 van taal- en wiskundeprestaties zitten.
Bij onderpresteerders moet je rekening houden met het feit dat je niet kunt verwachten dat ze op topniveau presteren als de leeromgeving niet voldoet aan de randvoorwaarden voor leren. Als de leerling geen uitdagend onderwijsaanbod krijgt, kun je je afvragen wie er eigenlijk onderpresteert. Als de leerling wel het juiste aanbod krijgt, maar niet de juiste begeleiding tijdens het leerproces, kun je opnieuw twijfelen of er echt sprake is van onderpresteren bij de leerling zelf.
Om de patronen van onderpresteren om te keren, moeten benaderingen gebaseerd zijn op de overtuiging dat de slechte prestaties zijn gevormd door factoren binnen de school die kunnen worden veranderd. Deze factoren zijn onder andere de boodschappen die de leraar en de klasgenoten communiceren en die de onderpresteerder uitnodigen of ontmoedigen om deel te nemen aan de klas, en het niveau van overeenstemming tussen de leerstijl van de leerling en de instructie- en leerstrategieën van het curriculum.
Succesvolle interventies kunnen het gedrag daadwerkelijk veranderen en moeten aan drie voorwaarden voldoen:
- begrip van wat het betekent om hoogbegaafd te zijn en welke belemmeringen en krachten er spelen
- constructieve manieren vinden om om te gaan met het conflict dat ontstaat door de kloof tussen prestatieniveau en cognitief vermogen
- de ontwikkeling van een gezonder en realistischer zelfbeeld voor de student.
Enkele strategieën die kunnen worden toegepast zijn begeleidende strategieën, intrinsieke strategieën en remediërende strategieën.
Wat kun je concreet doen als leraar? Het is belangrijk om het zelfbeeld van de onderpresteerder te veranderen, in te zetten op effectieve leerstrategieën, indien nodig een tijdelijke pauze in te lassen, oplossingsgericht te coachen en hen uitdagend onderwijs te bieden. Door deze benaderingen toe te passen, kun je het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen helpen omkeren en hen de mogelijkheid geven hun volledige potentieel te benutten.
Wil je het onderpresteren aanpakken? Zet dan in op de volledige omgeving: de school, de leerling zelf en de ouders.
Meer info: